1. Ervarend leren
Experimenteel leren. Al experimenterend – en door er vervolgens op te reflecteren – wordt een methode echt iets van jezelf. Het is niet voorgestructureerd en zo kan iedere lerende persoon via een eigen verwerking en eigen vragen in de materie thuisraken. Dat is anders dan de traditionele wijze van kennisoverdracht waar veel leerstof theoretisch wordt aangeboden. Het opslaan van kennis vereist intense hersenarbeid, maar weinig betrokkenheid. Men gaat ervan uit dat de praktijk later volgt in de reële situatie. Bij ervarend leren wordt meteen een actieve betrokkenheid aangesproken en geldt de oefensituatie als een voorbereiding op het gebruik elders.
Uit: De kracht van beelddenken Ghislaine Bromberger
Ervarend leren: leren door te doen, ondernemend leren.
Bij ervarend leren gaat het om éérst doen en dán reflecteren, zodat mensen al werkend leren.
Door bepaalde ervaringen aan te reiken, ontdekt men al doende waar het om gaat.
Dat in tegenstelling tot de theorie aanreiken waarbij de beleving niet wordt opgeroepen.
Het kan voor beelddenkers (en andere denkers eveneens) goed zijn om de leerervaringen op te schrijven. De leerlingen kunnen na een les opschrijven wat ze geleerd hebt en wanneer ze het denken te gaan of toepassen. Daarbij kunnen volgende leerervaringsvragen worden gehanteerd:
Ik heb geleerd dat….
Ik heb ingezien dat….
Ik heb (weer eens) ervaren dat….
Het is niet waar dat…
Ik ga…
Kort samengevat:
Ervaren om te leren: aan oefeningen beginnen, experimenteren en de leereffecten eruit halen. En in de toekomst hier mee door gaan.
Uit: De kracht van beelddenken Ghislaine Bromberger
Bij ervarend leren kan ook het volgende goed toegepast worden:
Leerervaring indikken:
Benoem elke leerervaring met een symbolisch voorwerp. (eventueel tekenen) Stel dat je die op een bank legt of op je bed. Ze liggen daar omdat je op reis gaat. Maar je koffer is te klein; je moet dus een keuze maken uit al die voorwerpen. Kijk naar alle voorbeelden en stel jezelf de vraag: ‘Neem ik dit mee of laat ik dit achter?’
Dit is tevens een oefening in het intuïtief kiezen.
Uit: De kracht van beelddenken Ghislaine Bromberger
Onderstaande tekst heb ik gevonden op een site over didactiek voor hoogbegaafde kinderen, maar ik denk dat veel van wat hier gezegd en geadviseerd wordt ook van toepassing is op beelddenkende leerlingen. Ik heb uit het materiaal ‘gefilterd’ wat volgens mij specifiek van toepassing is op beelddenkers.
Visueel-ruimtelijk georiënteerde kinderen of beelddenkers zijn gebaat bij een “gestalt” benadering. (nvdr: Gestalt psychologie gaat over werken met het geheel beeld van iets eerder dan met de onderdelen, psychologen zullen je daar een hele boom over kunnen opzetten).Deze kinderen gedijen het beste als ze te maken krijgen met hele systemen, abstracte relaties en algemene begrippen, met inductief leren (in tegenstelling tot deductief leren) en met probleemoplossing. Ze blinken uit als ze met doe-dingen (originele tekst: "manipulatives") mogen werken, met visuele voorstellingen, modellen, en computers. Leerkrachten vinden het beste aansluiting bij de leerstijl van deze kinderen als ze zichzelf de vraag stellen “Hoe zou ik dit uitleggen aan een doof kind?”
Inductief leren:
In de inductieve benadering geef je aan de leerling verschillende concrete voorbeelden of illustraties van een regel. Je vraagt de leerling vervolgens om zelf het basisprincipe dat er achter zit af te leiden.
In een deductieve benadering wordt eerst het basisprincipe aangeboden. Vervolgens wordt aan de leerling gevraagd de regel toe te passen op verschillende specifieke voorbeelden.
Om het even welke oefening waarin aan de leerling wordt gevraagd een regel te “raden”, gebruikt de inductieve benadering.
Technieken die werken:
Hierna acht aanpassingen van de traditionele lesmethodes die effectief zijn gebleken voor leerlingen die niet sequentieel leren.
1. Visueel-ruimtelijk lerende kinderen onthouden wat ze zien, en vergeten wat ze horen, dus toon ze dingen. Schrijf richtlijnen op het bord en op overhead slides, of op papier. Gebruik visuele voorbeelden en laat ze zelf oefenen, werk praktijkgericht Visueel-ruimtelijk lerende kinderen leren niet stap voor stap, dus geef ze het totaalbeeld eerst). Vertel ze het doel van de uitleg, en laat ze zelf hun weg zoeken naar dat doel, terwijl je aan de rest van de klas je uitleg geeft.
2. Als deze kinderen het moeilijk hebben met het stap voor stap leren, maar complexe concepten wel begrijpen, geef ze dan moeilijker werk, zelfs als ze het gemakkelijkere werk nog niet onder de knie hebben. Overweeg ook versnelling ivm sommige onderwerpen.
3. Als de kinderen hun fijne motoriek niet mee zit, zal schrijven extreem moeilijk zijn voor hen, waardoor ze hun opdrachten vaak niet volledig afmaken. Leer hen zo snel als mogelijk met toetsenbord te werken en sta hen toe met een typmachine, of, ideaal gezien, met een computer te werken voor het afwerken van hun opdrachten/huiswerk, en dat zo veel mogelijk (de remming van die motoriek wegnemen, en succeservaringen geven, zodat die faalangst niet de kop opsteekt, en ze het niet vooraf al opgeven…)
4. Remediërende technieken zullen vaak niet werken. Deze werden ontworpen voor kinderen met een geheel andere leerstijl. In de plaats daarvan leer je visueel-ruimtelijk lerende kinderen beter om hun zwakkere kanten te compenseren, bv door lijstjes te leren maken, de tekstverwerker te gebruiken inclusief spellingcontrole, gebruik maken van hoofdtelefoon en bandopnemer, enz.
5. Gebruik een visuele benadering tot het lezen en gebruik leesmateriaal dat fantasierijk is en visueel aantrekkelijk
6. Laat hun sterke kanten tot hun recht komen in de plaats van ze tot handicap te maken voor het leren omdat jij er als leerkracht geen rekening mee houdt.
7. Laat visueel-ruimtelijk lerende kinderen anderen observeren voor ze aan nieuwe taken beginnen.
Visueel-ruimtelijk lerende kinderen zouden moeten aangemoedigd worden om op hun eigen manier tot antwoorden te komen, eerder dan gedwongen te worden op een stap-voor-stap model te volgen. Voordat methodes aan hen worden getoond, zouden ze de kans moeten krijgen om hun eigen probleemoplossingsmethode uit te testen en op punt te stellen.
Een andere activiteit waar ze echt iets aan hebben, is hen antwoorden te geven op problemen of opgaven, en hen de opgave zelf te laten raden, of de instructies die bij de oefening horen te laten raden. Dit kan je toepassen in verschillende vakken.
Het leren van deze leerlingen kan ook verbeterd worden door hen toe te staan dingen te bouwen, te tekenen, of andere visuele voorstellingen te maken van concepten. Creativiteit zou moeten bevorderd worden in alle onderwerpen en vakken.
Lezen zou moeten worden aangeleerd door middel van het visuele, eerder dan door het auditieve te gebruiken. Spelling kan worden verbeterd door het kind de woorden te laten visualiseren alvorens ze te laten spellen.
In taalvakken zou de kwaliteit van ideeën afzonderlijk moeten worden beoordeeld, los van de beoordeling van techniek van het vak, vermits deze kinderen vaak goede ideeën hebben, maar wel eens zwakker zijn op gebied van grammatica, zinsbouw en spelling.
De computer heeft een geweldige meerwaarde voor een visueel-ruimtelijk lerende leerling. De computer geeft visuele voorstellingen van materiaal, en het kind wordt ertoe gebracht om een sequentie in commando’s te leggen, om met de computer te kunnen communiceren. Dit leert het kind, terwijl het toch ruimtelijk aan het werken is, iets wat zijn sterkte is, om zich ook het sequentieel werken eigen te maken. De computer “denkt” op veel gebieden hetzelfde als een visueel-ruimtelijk lerend kind. De computer heeft bv geen idee van tijd, het is een alles-of-niets leerder, en is ook een perfectionist. De computer werkt alleen als hij geprogrammeerd is op een perfecte manier en beschikt over alle noodzakelijke informatie. Het visueel-ruimtelijk lerend kind wordt heel erg gemotiveerd door de computer. Het beschouwt een computer als een gigantische puzzel. Een computer legt geen tijdslimiet op, en je kan erop rekenen dat een computer perfect logisch denkt. Je krijgt van een computer niet-emotioneel getinte feedback, en de computer oordeelt niet. De computer heeft geen wenkbrauwen die omhoog gaan, en zegt nooit “jij had dat toch al moeten weten!”. En.. de computer geeft privacy bij het leren, en een gevoel van veiligheid voor een introvert kind.
In termen van discipline, op school en thuis, is het zo dat visueel-ruimtelijk lerende kinderen veel beter reageren als ze begrijpen waarom een bepaald gedrag van hen wordt verwacht. Ze zullen ook veel beter meewerken als ze zelf een inbreng kunnen doen in het beslissingsproces, en als ze zelf bepaalde keuzes kunnen maken. Terechtwijzingen moeten ook een privé karakter hebben, vermits deze kinderen zeer gevoelig zijn en zich zeer snel vernederd voelen. Als je ze respecteert, zullen ze leren anderen met respect te behandelen.
Tenslotte...
Visueel-ruimtelijk ingestelde kinderen hebben ongelooflijke sterke kanten die kunnen aangesproken worden om zeer succesvol lerende kinderen te zijn. Als ze in een rijke, stimulerende omgeving worden geplaatst, waarin er een goede overeenkomst is tussen hun eigen leerstijl en de manier waarop hen dingen worden aangeleerd, zullen ze schitteren. School hoeft voor hen geen plaats zijn waar ze lijden: het kan een leuke plaats voor hen zijn, waar ze zich helemaal kunnen ontplooien.
Dit is een vrije en niet-professionele vertaling van Linda Kreger Silverman’s tekst.
Ik heb de tekst hier en daar aangepast aan wat mij relevant leek voor beelddenkers. Hier en daar heb ik de originele tekst wat ‘vernederlandst’ omdat de schrijfster van dit stuk volgens mij Vlaams is, en er daardoor wat ‘spelfouten’ of onbekende woorden in voorkwamen.
Over/van Silverman verder:
Site van Silverman’s Gifted Development Center
2. Structuren
Van de link: http://home.quicknet.nl/qn/prive/sanne.en.bjorn/basisschool.htm
Ordening en structuur:
De omgeving en de leerstof moeten voor de beelddenker heel duidelijk geordend zijn. Bij het spreken moet de leerkracht er op letten dat hij duidelijk spreekt en niet te snel. Op die manier kan de beelddenker de informatie goed verwerken. Houdt de instructie kort, maar heel duidelijk. Zorg ervoor dat er niet te veel informatie in een keer wordt gegeven. Biedt leerstof aan doormiddel van: zien, horen en voelen. Geef het kind alvast een beeld erbij zodat hij dat zelf niet hoeft te bedenken. Op deze manier ervaart de beelddenker de leerstof. Voorbeelden van hoe te handelen zijn daarbij erg belangrijk. Details in opgave moeten duidelijk worden gemaakt, omdat beelddenkers die dingen over het hoofd zien. Probeer je methode aan te passen aan de leerling. Verander af en toe opdrachten of sla opdrachten over en biedt het op een andere manier aan. Wanneer je wilt dat de beelddenker tot leren komt is het belangrijk dat de beelddenker ervaart wat het nut is van de aangeboden stof. Sta het eigen, meestal verkorte woordgebruik van de beelddenker toe en breidt het uit. Geef de beelddenker de kans om zich uit te kunnen drukken, ook al is dat in zijn eigen taalgebruik.
Uit het boek: Denkbeelden over beelddenken, R.de Groot
Ordening van de leerstof:
Het samen maken van een stappenplan, een werkstructuur waarin de activiteiten zijn geprogrammeerd. Gebruik van plaatjes en daarbijbehorende woorden, het gebruik van kleuren. Iedere soort samengestelde opgave een eigen kaart en de kaart op volgorde in een kaartenbakje. De stappenschema’s gebruiken tot de leerling ze als het ware kan dromen. Ook het afkijken van de werkwijze van anderen kan hen op een idee brengen.
Ordening van de leesstof:
Naast de technische hulpmiddelen is ook aandacht nodig voor het ordenen van de inhoud, zoals het scheiden van hoofd- en bijzaken door vanuit de beleving te komen tot een antwoord op de vraag: waar gaat het in ( de film) van dit verhaal in je hoofd vooral om, wat speelt niet zo’n belangrijke rol en wat eigenlijk helemaal niet. Het vergelijken van de ordening van de beelddenker met die van de begripsdenker, de mogelijke verschillen onderkennen en bespreekbaar maken,is voor de objectivatie van wezenlijk belang.
Voor de beelddenker is het belangrijk dat de (goedwillende) leerkracht voor hem de beelden aanreikt, maar dat hij de leerling begeleidt tot het zelf creëren van een eigen beeld. De begripsdenker moet niet bedenken wat een beelddenker voor beelden moet gebruiken. Het is dan iets van hemzelf en daardoor minder waardevol. Daar waar de leerhouding van een beelddenker globaal intuïtief is, zal hij de taken die hij niet intuïtief tot een oplossing kan brengen toch ook via een aangeleerde methode van analyse en schematisering moeten beheersen, ook al gaat dit tegen zijn natuur in.
3. Visualiseren
Uit het boek ‘Denkbeelden over beelddenken’ geschreven door R. de Groot & C. J. Paagman 2003 heb ik onderstaand citaat van bladzijde 123 overgenomen;
‘Bij beelddenkende kinderen zal veel aandacht besteed dienen te worden aan het koppelen van tekens en woorden aan concrete- door het kind zelf gekozen- beelden. Letters los van de context beschouwen is dikwijls wezensvreemd aan de beelddenker. Het objectiveren, het letterlijk vastzitten van de letters/cijfers aan het papier in een bepaalde vorm die soms weinig verschilt van een andere en soms bijna naar een gelijke klank verwijst, is voor de beelddenker verwarrend. De beelddenker wil zich het element driedimensionaal hanteerbaar maken en het van alle kanten kunnen bekijken.’
Natuurlijk betekent dit niet dat bij elke zin een plaatje moet komen te staan, maar dat beelddenkende leerlingen steun hebben aan illustraties, schema’s en kolommen. Ook geeft dit fragment weer dat grote stukken tekst al bij voorhand op weerstand duiden bij beelddenkers. Het toevoegen van illustraties, schema’s, kolommen, verschillende tekstvlakken en werken met verschillende kleuren neemt al een stuk van die weerstand af om te beginnen aan een tekst. Daarnaast helpt het de beelddenkers tijdens het lezen bij het begrijpen van verbanden en betekenissen van de tekst. Ook het inzetten van audiovisuele middelen, televisie, muziekstukken, toneel is voor een beelddenker makkelijker te interpreteren. Wat uit het citaat blijkt is dat een beelddenker het element of de kern van iets het liefste wil kunnen vastpakken en het van alle kanten kunnen bekijken. De vraag is hoe dit te verwezenlijken valt bij een tekst.
Ook het zelf maken van tekeningen draagt bij aan het beter begrijpen van woorden of begrippen. Natuurlijk kan je niet van ieder stukje tekst of ieder woord een tekening maken, maar voor de woorden die niet willen blijven hangen is het het proberen waard.
Een teveel aan (disfunctionele) plaatjes werkt afleidend en komt vooral voor middelbare scholieren te kinderachtig over. Dus plaatjes moeten wel nuttig zijn en bijdragen aan het begrip van de tekst.
In het boek ‘Denkbeelden over beelddenken’ worden nog enkele tips gegeven over het visualiseren van teksten:
- Zo eenvoudig mogelijk verwoorden en veel schema’s, pijltjes en tabellen, en leuke associaties toevoegen (koppeling naar beleving)
- Werkschema’s maken voor de vakken en stappenplannen met een creatieve inslag. Beelddenkers zien op deze manier de kleinere deeltjes van een groter onderdeel.
- Woorden leren in een bepaalde context, zodat het beeldgebeuren er ten volle bij gebruikt kan worden. De woorden kunnen binnen het beeld in het geheugen ingeprent worden. Zo is het voor de beelddenker reproduceerbaar.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Beste literatuuronderzoekers,
Mij zijn twee punten opgevallen tijdens het lezen van de literatuur in de trein:
- In veel zinnen ontbreken er woorden die er wel zouden moeten staan.
- Er zijn een aantal zinnen die niet goed lopen.
Het zijn verbeterpunten die ik geef, omdat het onprettig leest. Absoluut geen 'aanval' op jullie werk, want het ziet er prima uit en het is helder.
Groeten Ilse
Een reactie posten